Grammatica: een inleiding in het Middelnederlands

GRAMMATICA

Een inleiding in het Middelnederlands

 

Veerle Uyttersprot

 

 

 

 

 

0. Ten geleide

 

De bedoeling van deze syllabus is zeker niet om te zorgen voor extra examenstof. Hij wil enkel een hulp zijn bij het lezen van Middelnederlandse teksten. Tijdens de oefeningencolleges van Letterkunde II komen de belangrijkste eigenaardigheden en moeilijkheden van het Middelnederlands aan bod in een zestal lessen. Deze syllabus volgt de lesstructuur en geeft een overzicht van de belangrijkste grammaticale regels. Wie meer wil weten kan het boek van Marijke Mooiaart en Marijke van der Wal raadplegen: Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw. Cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands (eerste druk 2008, tweede druk 2011, beide zijn aanwezig in de faculteitsbibliotheek). Ouder maar zeker nog bruikbaar is de Cursus Middelnederlands van Maaike Hogenhout-Mulder (eerste druk 1983, tweede druk 1985). Dit werk werd bovendien op de DBNL geplaatst. Er zijn nog andere, meer beknopte introducties over het Middelnederlands te vinden op het net. Op de site literatuurgeschiedenis.nl wordt Middelnederlands in tien lessen aangeboden. Deze site – en ook de lessen Middelnederlands – is bedoeld voor het secundair onderwijs. Als opstap kun je deze informatie zeker gebruiken, maar voor jullie als Neerlandici is een diepgaandere kennis vereist. Interessanter voor het voortgezet onderwijs is de online Taalgeschiedenis van het Nederlands, onderdeel van NEON (Nederlands online), een project van Matthias Hüning, hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Freie Universität Berlin. Met zijn beschouwingen over de spelling en uitspraak van het Middelnederlands, naamvalsysteem, werkwoord, woordvolgorde en negatie kan een beginnende lezer van Middelnederlandse teksten al behoorlijk aan de slag (neon.niederlandistik.fu-berlin.de/en/ ). 

 

Onmisbaar bij de lectuur van Middelnederlandse teksten is het Middelnederlands woordenboek (onder redactie van Verwijs en Verdam), eveneens te raadplegen via het net op de site van de geïntegreerde taalbank (GTB) via de volgende link: http://gtb.inl.nl/ . Een gedrukte versie kan worden geraadpleegd in de faculteitsbibliotheek. Het volledige woordenboek omvat elf delen. Bij de woordverklaringen worden ook telkens vindplaatsen uit teksten opgenomen (deze versie werd gedigitaliseerd bij de taalbank). Daarnaast bestaat er ook een handwoordenboek van Verdam dat niet digitaal beschikbaar is. De faculteitsbibliotheek heeft hiervan verschillende exemplaren. In het handwoordenboek werden alle lemma’s opgenomen die ook in de elfdelige reeks staan, maar dan zonder alle voorbeeldzinnen. Als je werkt met de gedrukte boeken is dat handwoordenboek een stuk handiger in gebruik. Voor moeilijke passages kan het echter goed zijn om na te kijken in welke context bepaalde woorden werden gebruikt.

 

 

1. Het Middelnederlands: afbakening, klanken en spelling.

 

1.1 Taalstadia

 

Over werken als Karel ende Elegast, Beatrijs of Van den vos Reynaerde wordt wel eens gezegd dat het Oudnederlandse teksten zijn, maar dat is niet zo. Bij deze dus een oproep om deze misvatting tegen te gaan en mensen te wijzen op de verschillen tussen Oud- en Middelnederlands. Het Oudnederlands (periode loopt tot ongeveer 1150) wordt gekenmerkt door heldere klinkers in onbeklemtoonde lettergrepen, deze worden in het volgende taalstadium afgezwakt. Het beroemde zinnetje hebban olla vogala nestas hagunnan is Oudnederlands en dateert van de eerste helft van de twaalfde eeuw. De teksten die wij bestuderen dateren uit de Middelnederlandse periode die loopt van ca. 1150 tot 1500. Daarna spreken we over het Nieuwnederlands. 

Als we op de vroegere taalstadia terugblikken, zijn we geneigd om deze als dode taalvormen te bekijken, maar niets is minder waar. Het Middelnederlands is een tussenvariant in volle ontwikkeling. Dat betekent dat er nog elementen van het vorige taalstadium terug te vinden zijn maar ook al vernieuwingen die dan uiteindelijk in het Nieuwnederlands de norm zullen worden. Voor een buitenstaander die deze teksten bekijkt, kan dat behoorlijk verwarrend zijn. 

 

1.2 Spelling

 

1.2.1 Dialecten

In het Middelnederlands bestond er nog geen geregulariseerde spelling, het gaat om een verzameling dialecten elk met hun eigen kenmerken. Handschriften kunnen sporen van verschillende dialecten bevatten als een tekst via verschillende kopiisten uit diverse dialectgebieden werd overgeleverd. Zeker bij literaire teksten gebeurde dit vaak. De spelling is in elk geval meer fonetisch dan de huidige spelling. De principes van gelijkvormigheid (bijvoorbeeld: woud want ook wouden) en analogie (bijvoorbeeld hij antwoordt want ook hij bakt) zijn nog niet in voege.

 

 

Enkele veel voorkomende dialectkenmerken uit de belangrijkste dialectgroepen (het lijstje is absoluut niet volledig):

 

 

Vlaams 

  • ee in plaats van ei: beede i.p.v. beide
  • De onverwachte aan- of afwezigheid van de h: het verschijnsel van de hypercorrectie. Deze kan de vorm aannemen van procope (wegvallen) aan het begin van een woord (ebbe i.p.v. hebbe) of van een verkeerd geplaatste h die er eigenlijk niet hoort te staan (hute i.p.v. ute, hout i.p.v. out – wat dus voor verwarring kan zorgen). In teksten van de West-Vlaming Jacob van Maerlant, maar ook in Van den vos Reynaerde (in het Gentse tot stand gekomen) tref je heel wat hypercorrecties aan.
  • Ou i.p.v. oe voor labialen en gutturalen (bouc)

Brabants

  • o i.p.v. u: locht i.p.v. lucht
  • ue i.p.v. oe: guet in vergelijking met goet

 

 

Hollands

  • ft i.p.v. cht (gifte in vergelijking met Vlaamse ghichte; after i.p.v. achter

Limburgs

  • Behoud van old/ald i.p.v. out/oud
  • Gebruik van ich i.p.v. ic
  • Lange oo i.p.v. lange aa: joer (waarbij de e als verlengingsteken dient van de o, zie verder) versus jaer (met weer die verlengende e)

 

 

Oostelijke dialecten

  • Eveneens behoud van old/ald
  • Lange ee i.p.v. ie: nemene versus niemene (niemand)

 

 

1.2.2 Enkele observaties in verband met de spelling

 

Korte klinkers leveren meestal geen probleem op om ze te herkennen; ze worden met één letter geschreven. Wel kunnen klinkerwisselingen optreden. Vaak voorkomend zijn is versus es; op versus up.

 

Bij de lange klinkers is er veel meer variatie mogelijk (ook binnen één tekst). Lange vocalen in een gesloten lettergreep worden 

 

  • soms verdubbeld (been, huus, soms ook wiif en miin – maar vaker wordt dat wijf en mijn)

 

  • soms met één letter gespeld (meestal in oudere teksten) zoals jar en hus. Dit verschijnsel zie je vooral vóór r+dentaal: beghert, vermort

 

  • In veel teksten treedt de e op als verlengingsteken (jaer – de lange a wordt trouwens zelden als aa geschreven), maar ook de i vind je als verlengingsteken (dus ook mogelijk is: jair - of ook wel iaer). De schrijfwijze wiif kan op deze wijze worden verklaard: verlenging van de eerste i. Ook de spelling huis moet oorspronkelijk worden geïnterpreteerd als verlenging van de u door middel van i. Wanneer je teksten voorleest, moet je hier rekening mee houden. Deze klinkers worden in het Middelnederlands daadwerkelijk als lange klinkers uitgesproken, diftongeren doen we pas vanaf het Vroegnieuwnederlands.

 

  • Let op voor de klank oe. Deze kan worden gespeld zoals wij het verwachten (boec), maar ook bouc (Vlaams) is mogelijk. En het kan ook dat de spelling oe wijst op een lange o. Bij een woord als oec (ook) levert dat geen interpretatieproblemen op, maar bij groet ligt dat al anders. De context moet in dat geval duidelijkheid brengen.

 

Enkele bijzonderheden in verband met de medeklinkers

 

  • j wordt ook als i geschreven 

 

  • w wordt ook geschreven als u of v

 

  • v kan ook worden geschreven als u

 

  • g wordt meestal gh gespeld. Let op als je een woord met gh moet opzoeken in het woordenboek (en het probleem stelt zich bij de spellingvarianten in het algemeen). De gh-varianten worden niet als lemma opgenomen. M.a.w. als je het woord weghen invoert in het digitale woordenboek zul je geen zoekresultaat krijgen, bij wegen daarentegen wel. Beperk je bij zoekinstructies niet tot het venster ‘origineel trefwoord’.

 

  • k wordt gewoonlijk c gespeld (maar voor e is het wel steeds k), in verdubbeling ck

 

  • de combinatie ks wordt cs of x

 

  • sch wordt ook gespeld als sc of sk (maar in het woordenboek moet je deze woorden opzoeken bij sch)

 

  • z wordt vaak s gespeld

 

  • h is een moeilijke klank voor de (West)-Vlamingen - nog steeds trouwens - en dat zie je ook in het schriftbeeld (zie opmerking daarover bij dialecten)

 

 

1.2.3 Getallen 

 

Als getallen niet voluit worden geschreven, worden ze in Romeinse cijfers weergegeven en dan meestal in kleine letters met een j aan het eind van het rijtje (3 wordt dan iij). Om verwarring te vermijden wordt een getal in Romeinse cijfers vaak vooraf gegaan en afgesloten met een punt (.iij.). Een combinatie waarbij wordt afgetrokken (4 weergegeven als iv) is niet gebruikelijk. In Middelnederlandse teksten wordt dat .iiij. en 190 wordt dan .clxxxx.

 

 

1.2.4 Interpunctie

 

In handschriften wordt zeer weinig interpunctie gebruikt. In versteksten worden de verschillende zinsdelen vaak afgebakend door het einde van een vers. Als dat niet het geval is, wordt wel eens een punt geplaatst. Ook hoofdletters zijn schaars; eigennamen en de eerste woorden van een zin worden met kleine letters geschreven. De meeste teksten lezen en bestuderen we echter niet vanuit het handschrift maar vanuit edities. Daar wordt meestal wel interpunctie in de tekst aangebracht en ook het gebruik van i, j, u, v en w wordt in vele gevallen aangepast aan de moderne spelling. Enkel een strikt diplomatische editie geeft de precieze weergave van een handschrift. Wanneer je een editie leest, moet je dus ook beseffen dat de aangebrachte interpunctie niet alleen het lezen gemakkelijker maakt, maar ook de interpretatie stuurt. Soms zijn er ook andere lezingen mogelijk als je zou kiezen voor een andere interpunctie. Blijf dus kritisch.

 

 

1.3 Inclinatie

 

Het gaat hier om een verschijnsel waar we allemaal mee vertrouwd zijn, althans in de gesproken taal. We spreken niet in afzonderlijke woorden, maar in zinnen waarbij we de woorden met elkaar verbinden, vaak met klankverlies. Dit is precies wat wordt bedoeld met inclinatie (clisissen): twee of meer woorden hechten zich aan elkaar en daarbij treedt ook klankverlies op. In het Middelnederlands zie je dit verschijnsel veelvuldig opduiken in het schriftbeeld. Het gaat hier niet zomaar om het aan elkaar schrijven van woorden. Ook dat zie je vaak in Middelnederlandse teksten, maar dat is nog geen inclinatie. Bij clisissen is er steeds sprake van klankverlies. In de meeste gevallen gaat het om onbeklemtoonde woordjes die voor- of achteraan een beklemtoond woord worden gehangen. Als het geïnclineerde woord voor het beklemtoonde woord staat, spreekt men van proclisis, staat het erachter dan is het een enclisis. Vaak treedt er bij inclinatie ook assimilatie op.

 

Enkele voorbeelden om dit alles te verduidelijken:

 

  • Tingelhem : proclisis van te + Ingelhem

 

  • Dlant: proclisis van dat (= het onbepaalde lidwoord) + lant

 

  • Hebbic: enclisis van hebbe + ic

 

  • Slaepstu: enclisis van slapes + du

 

  • Kindine: opeengestapelde clisis van kint + ghi + ne (=hem) of van kinde + hi + ne (=hem). De context moet duidelijk maken of het hier gaat om een geval van directe rede (met ghi) of om vertelde tekst (met hi)

 

  • In: clisis (hier is het ook moeilijk uit te maken of het nu om een proclisis of om een enclisis gaat, en dat is eigenlijk ook niet belangrijk) van ic + ne of gewoon het voorzetsel in. Ook hier moeten context en vooral ook de zinsbouw verduidelijking brengen.

 

  • Dans: opeengestapelde clisis van dat + en + es/is

 

 

2. Flexie

 

Het Middelnederlands kent een verbuigingssysteem met vier naamvallen (zoals het Duits dus): nominatief, accusatief, datief en genitief. De zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden en telwoorden worden verbogen. De naamvallen duiden aan welke functie een woord of een woordgroep in de zin heeft. Als je deze niet herkent, zul je vaak tot verkeerde betekenissen komen. Over het gebruik ervan handelt het volgende hoofdstuk, hier wordt de verbuiging weergegeven.

 

2.1 Lidwoord, adjectief en substantief

 

Geslacht

Naamval

lidw

adjectief

Sterk substantief

Zwak substantief

man. enk.

nominatief

accusatief

datief 

genitief

die

den 

den

des

cleine

cleinen

cleinen

cleins/cleinen

man

man

manne

mans

mage

mage

mage

magen

onz. enk.

nominatief

accusatief

datief

genitief

dat

dat

den

des

cleine

cleine

cleinen

cleins/cleinen

hof

hof

hove

hoves

beelde

beelde

beelde

beelden

vr. enk.

nominatief

accusatief

datief 

genitief

die

die

der

der

cleine

cleine

cleiner

cleiner

waerheit

waerheit

waerheit/-hede

waerheit /-hede

aerde

aerde

aerden

aerden

meerv.

nominatief

accusatief

datief

genitief

die

die

den

der

cleine

cleine

cleinen

cleiner

hove

hove

hoven

hove

beelden

beelden

beelden

beelden

 

Opmerkingen

 

  • Let op: het onzijdige lidwoord in nominatief en accusatief is dat en niet het zoals in het modern Nederlands. Het Middelnederlandse woord het is een persoonlijk voornaamwoord (zie verderop).

 

  • Het onbepaald lidwoord een wordt verbogen zoals een bijvoeglijk naamwoord

 

  • In de bovenstaande tabel wordt maar één mogelijke spelling weergegeven. Verschillende varianten zijn mogelijk; enkele voorbeelden: voor groot vind je ook de spellingen groet, grot, groit; aerde kan ook zijn erde, eerde, arde (alle met of zonder hypercorrectie).

 

  • Het zelfstandig naamwoord kan sterk of zwak worden verbogen. De woorden die in de nominatief eindigen op een medeklinker worden sterk verbogen, woorden die in de nominatief eindigen op -e worden zwak verbogen. Hier zijn wel enkele uitzonderingen op. De belangrijkste:
    • Persoonsnamen op -ere, -are en -eere (bijv. riddere) worden meestal sterk verbogen.
    • Vrouwelijke persoonsnamen worden meestal zwak verbogen, ook als ze op een medeklinker eindigen.
    • Vrouwelijke woorden op –heit worden sterk verbogen, zoals het voorbeeld in de tabel ook aangeeft. Daarnaast komen er echter ook zwakke uitgangen voor. Dus ook de vormen waerhede (nom.enk.), waerhede (acc.enk.), waerheden (dat.enk.), waerheden (gen.enk.) zijn mogelijk (precies dan kan er verwarring ontstaan met de meervoudsvormen).

 

  • De meervoudsuitgangen zijn bij alle geslachten dezelfde. Bij wijze van voorbeeld worden in de tabel de meervouden van hof (sterk) en van beelde (zwak) gegeven.

 

  • De meervoudsuitgang op n of en die voor ons vanzelfsprekend is, is zeker nog niet de norm in het Middelnederlands. Enkel bij zwakke zelfstandige naamwoorden geldt en overal als meervoudsuitgang. Anderzijds is het zo dat een uitgang op (e)n ook kan voorkomen bij substantieven in het enkelvoud (zwakke genitiefuitgang bij mannelijke en onzijdige substantieven, zwakke datief- en genitiefuitgang bij vrouwelijke substantieven).

 

  • Als het adjectief het naamwoordelijk deel is van het gezegde, blijft het onverbogen, bijv. dat cleine paert versus dat paert is clein. Ook wanneer het adjectief achter het substantief wordt geplaatst (verouderde vorm), blijft het onverbogen (bijv. die ridder goet).

 

  • Ook infinitieven van werkwoorden kunnen verbogen worden (gerundium-vormen). Dit gebeurt slechts in twee naamvallen: de datief en de genitief. In de datiefverbuiging wordt een –e toegevoegd, in de genitief een –s.

 

2.2 Voornaamwoorden

 

2.2.1 Persoonlijke voornaamwoorden

 

De volgende tabel laat de verbuigingen van de persoonlijke voornaamwoorden zien. Deze woorden komen heel vaak voor in clisissen en verliezen bijgevolg klank (+ vertonen eventueel assimilatieverschijnselen) en lettertekens. De clisisvormen worden na de schuine strepen gegeven.

1ste persoon

enkelvoud

Meervoud

nom.

acc.

dat.

gen.

ic

mi

mi

mijns

wi

ons

ons

onser

 

Opmerking

  • Ic + ontkenning ne komt bijna altijd in clisis voor. De vormen in en inne worden vaak gebruikt, de laatste vorm soms zelfs opnieuw in twee woorden geschreven in + ne. Verwarring met het voorzetsel in (zie boven) is reëel.

 

2de persoon

enkelvoud

Meervoud

nom.

acc.

dat.

gen.

du/-tu

di

di

dijns

ghi/-i

u

u

uwer

 

Opmerkingen

  • De vorm du komt zelden voor en wordt voornamelijk gebruikt om heel uitdrukkelijk een vriendschapsrelatie te beklemtonen, of om minachting uit te drukken of om aan te geven dat de persoon die met du wordt aangesproken lager staat op de sociale ladder. In de relatie tussen God en mens wordt vaak du gebruikt wanneer God of een boodschapper van de goddelijke instantie zich tot een sterveling richt (vb. uit de Beatrijs waar een stem uit de hemel de weggelopen non aanmaant om terug te keren naar het klooster: Mensche, du maecs te langhe beide / Ganc weder in dinen cloester = Mens, je wacht te lang. Keer terug naar je klooster (Beatr. vs. 726-7)
  • De normale aanspreekvorm in de tweede persoon (dus ook wanneer slechts één persoon wordt bedoeld) is ghi. Te vergelijken met de ge/gij-vormen die in het Vlaams nog steeds gebruikelijk zijn. 
  • Let op voor u. In het Middelnederlands kan dit nooit een onderwerp zijn (onderwerp staat in de nominatief, zie verder bij gebruik van flexie). Voor een goede interpretatie is het nodig om de structuur van de zin te bekijken.

 

3de persoon

 

mannelijk

vrouwelijk

Onzijdig

enk.

nom.

acc.

dat.

gen.

hi/-i

hem/-en, -ene, -ne

hem/-em, -en

sijns/-(e)s

si/-se

haer/-se

haer/-ere,-re,-er

haer/-ere,-re,-er

het/-(e)t

het/-(e)t

hem

-(e)s

mv.

nom.

acc.

dat.

gen.

si/-se

hem,hen/-se

hem,hen/-se

haer/-ere,-re,-er

Idem 1ste kolom

Idem 1ste kolom

 

Opmerkingen

  • Let op de accusatief- en datiefvorm van si (meervoudsvorm). Deze kan hen zijn, maar ook hem. En dit laatste kan ook een enkelvoudsvorm zijn (mannelijk en onzijdig). Verwarring is dus mogelijk, zeker ook omwille van het verschil met het modern Nederlands. 
  • De vrouwelijke nominatiefvorm si wordt soms ook als soe of so geschreven en dan is er verwarring mogelijk met het bijwoord so. De grammaticale context moet dan opheldering brengen.
  • Let ook op mogelijke clisisvormen: 
    • hen kan slaan op meervoudsvormen van het persoonlijk voornaamwoord si, maar het kan ook gaan om een clisis van het + en (negatiepartikel)
    • dat kan aanwijzend of betrekkelijk voornaamwoord zijn zondermeer, maar kan ook een clisis bevatten (een verborgen clisis) van dat + het
    • vant kan slaan op een eenvoudige werkwoordsvorm, maar kan ook weer een verborgen clisis zijn van vant + het

 

2.2.2 Wederkerende voornaamwoorden

 

In het Middelnederlands bestaan er geen aparte wederkerende voornaamwoorden. Het persoonlijk voornaamwoord (accusatiefvorm) doet ook dienst om wederkerigheid uit te drukken. Vooral in de derde persoon is het uitkijken (want afwijkend van het moderne Nederlands): bijv. hi seinde hem = (letterlijk) hij zegende zich = hij maakte een kruisteken (Wal. vs. 305)

 

 

2.2.3 Bezittelijke voornaamwoorden

 

Het bezittelijk voornaamwoord is ontstaan uit de genitiefvorm van het persoonlijk voornaamwoord, vandaar de vormelijke gelijkenissen. Maar uiteraard wordt dat bezittelijk voornaamwoord nog verbogen in de vier naamvallen. In principe worden de bezittelijke voornaamwoorden verbogen als de bijvoeglijke naamwoorden en nemen ze de naamval aan van het substantief waar ze bij staan. De verschillende vormen zijn: mijn, dijn, sijn en haer (nominatiefvorm enkelvoud) en onse, uwe en hare (nominatiefvorm meervoud). Een voorbeeldje:

 

naamval

mannelijk enk.

vrouwelijk enk.

onzijdig enk.

alle gesl.mv.

nom.

acc.

dat.

gen.

mijn

minen

minen

mijns

mine

mine

mijn(e)re

mijn(e)re

mijn

mijn

minen

mijns

mine

mine

minen

min(e)re

 

Opmerkingen

  • Vaak voorkomend zijn de vormen die vanuit de volledige verbogen woorden ontstaan zijn door syncope (wegvallen van klanken én lettertekens middenin een woord). Dit verschijnsel treedt heel dikwijls op bij de vrouwelijke verbuiging van de bezittelijke voornaamwoorden in de datief en de genitief (dat zijn namelijk de langste vormen). Dit levert verkorte vormen op zoals: 
  • mijn(e)re miere of mire
  • sijnere siere of sire (let in dat laatste geval op want sire kan ook substantief zijn in de betekenis van majesteit)
  • uwere ure (ook de vorm uwer is mogelijk, in dat geval gaat het niet om een syncope, maar om een apocope)
  • Het bezittelijk voornaamwoord uwe wordt soms ook als u geschreven, wat dezelfde vorm is als de accusatief- en datiefvormen van het persoonlijk voornaamwoord ghi. 

 

2.2.4 Aanwijzende voornaamwoorden

 

  • De verbuiging van die en dat is dezelfde als deze van de gelijkvormige lidwoorden (zie tabel p.6). Die en dat kunnen ook betrekkelijk voornaamwoord zijn, uiteraard met dezelfde verbuigingsuitgangen.

 

  • Dese en ghene worden als volgt verbogen:

naamval

mannelijk enk.

vrouwelijk enk.

onzijdig enk.

alle gesl. mv.

nom.

acc.

dat.

gen.

dese

desen

desen

des(es)

dese

dese

desere

desere

dit

dit

desen

des(es)

dese

dese

desen

desere

 

Opmerking

  • Naast de vorm desere (vr.enk. dat. en gen.; mv. gen.) komen ook de vormen derre voor (syncope) en deser (apocope)

 

naamval

mannelijk enk.

vrouwelijk enk. 

onzijdig enk.

alle gesl. mv.

nom.

acc.

dat.

gen.

ghene

ghenen

ghenen

gheens

ghene

ghene

ghenere

ghenere

gheent

gheent

ghenen

gheens

ghene

ghene

ghenen

ghenere

 

Opmerking

  • Naast de vorm ghenere (vr.enk. dat. en gen.; mv. gen.) komen ook de vormen gherre voor (alweer syncope) en ghener (apocope). De h na de g is een optie maar staat er lang niet altijd.

 

 

3 Het gebruik van de naamvallen

 

Het Middelnederlands is net zoals het Latijn, het Grieks en het Duits een taal met naamvallen. Net zoals in het Duits kent het Middelnederlands vier naamvallen en het gebruik ervan loopt ook grotendeels gelijk met het Duitse systeem. Door die naamvallen wordt de syntactische functie van zinsdelen duidelijk gemaakt. In het algemeen komt het hierop neer: het onderwerp en het naamwoordelijk deel van het gezegde staan in de nominatief, het direct object in de accusatief, het indirect object in de datief en de genitief wordt vaak gebruikt om een bezitsrelatie aan te duiden. Daarnaast kunnen ook voorzetsels een bepaalde naamval uitlokken.

In talen met een naamvallensysteem is de zinsvolgorde veel vrijer dan in talen zonder flexie; dit omdat de naamvalsuitgangen laten zien welke functie een bepaald zinsdeel in de zin vervult, een vaste woordvolgorde is niet noodzakelijk en dat kan soms voor misverstanden zorgen.

Vergeet ook niet dat het Middelnederlands een taal is in volle evolutie; het naamvallensysteem verwatert geleidelijk en maakt stilaan plaats voor een flexieloze taal met een vaste woordvolgorde. Het gaat hier om een proces dat zich langzaam voltrekt en dat je ook al in het Middelnederlands ziet waardoor naamvalsuitgangen niet altijd meer aanwezig zijn. Het systeem klopt dus niet altijd en niet helemaal… Frustrerend voor wie vele eeuwen later aan de zijlijn staat en probeert om een beeld te krijgen van het taalsysteem.

Hieronder volgt een overzichtje met de voornaamste toepassingen van de vier naamvallen met telkens enkele voorbeelden: 

 

 

3.1 Nominatief

 

  • Onderwerp
    • Doe die vygelye geënt was  (vygelye: grondwoord vigelie / znw. vr.) = Toen de lijkdienst beëindigd was (Reyn. vs. 450)
    • Van vake heldi thoeft mettien. / Ene joncfrouwe heften versien (hellen, helden = buigen) = Hij begon te knikkebollen van de slaap. Een jonkvrouw merkte hem op. (Ferg. vs. 735-6)

 

  • Naamwoordelijk deel van gezegde
    • Ic bem een die sterven waent. = Ik ben iemand die meent spoedig te sterven (ik sta op het punt te sterven) (Reyn. vs. 2182)

 

  • Let op (het onderwerp is niet altijd aanwezig – of het is in een clisis verborgen)
    • Also was Reynaerde ghesciet! = Zo was het (is verzwegen in Mnl.) met Reynaert (is geen onderwerp in de zin, staat niet in nominatief) gebeurd! (dit was Reynaert overkomen) (Reyn. vs. 54)
    • Hem ginc daer dorsten = Hij kreeg dorst, maar hem is geen nominatiefvorm en dus ook niet het onderwerp! (Ferg. vs. 135)

 

 

3.2 Accusatief

 

  • Direct object
    • Dattene God moete verwaten! = Dat God hem moge verdoemen! (Reyn. vs. 354)
    • Van vake heldi thoeft mettien. / Ene joncfrouwe heften versien / Met vake sachsine bevaen (hellen, helden = buigen) = Hij begon te knikkebollen van de slaap. Een jonkvrouw merkte hem op en zag dat hij overmand was door slaap (Ferg. vs. 735-7)

 

  • Na enkele voorzetsels. Voorzetsels die vaak met de accusatief voorkomen zijn: dore, daer, sonder, omme, op. Sommige voorzetsels vind je soms met de accusatief, soms ook met de datief: in, na, voor, aan, achter, jegen, onder, buten
    • Nu es Brune up die vaert = Nu is Bruun onderweg (Reyn. vs. 497)
    • Doe hi zijn wijf sach in die vliet = Toen hij zijn vrouw in de rivier zag (Reyn. vs. 827)
    • Alsi den hert int cruut vernamen = Toen ze het hert in het riet ontdekten (Ferg. vs. 98)
    • Ende vint den hert ant lant gedreven = Hij vond het hert aan de rand van het water (letterlijk: aan het land gedreven) (Ferg. vs. 210)

 

  • Verschillende bijwoordelijke bepalingen: bijw. bep. van plaats wanneer er sprake is van een af te leggen of afgelegde afstand; bijw. bep. van tijd als er sprake is van een tijdsduur.
    • Si jageden wel drie grote milen = Ze achtervolgden het hert over een afstand van wel drie grote mijlen (Ferg. vs. 91)
    • Een lettelkijn reet hi bet vort = hij reed een tijdje verder (Ferg. vs. 154)

 

 

3.3 Datief

 

  • Indirect object
    • Die ic wel soude connen nomen, / Waendic dat mi soude vromen = die ik allemaal wel zou kunnen opnoemen als ik zou denken dat mij dat voordeel zou opleveren (Ferg. vs. 7-8)
    • Hi toechde mi so fel ghelaet = Hij gedroeg zich zo kwaadaardig (letterlijk: hij toonde mij zo’n boosaardig gezicht) (Reyn. vs. 1089)

 

  • Er zijn werkwoorden die de datief bij zich krijgen, ook al is de woordgroep in de datief geen indirect object. Enkele voorbeelden: slachten (in de betekenis van lijken op, ook het werkwoord met eenzelfde betekenis: geliken), danken, geloven, wantrouwen, gehorsamen
    • Doe danctijs Gode van hemelrike = toen dankte hij de hemelse God daarvoor… (Wal. vs. 377)

 

  • Possessieve datief: de bezitter van een voorwerp waarvan sprake is (bijv. een kledingstuk, maar veel vaker een lichaamsdeel) staat in de datief
    • Hem so dochte sijn herte breken = Hij dacht dat zijn hart brak (letterlijk: zijn hart scheen hem te breken) (Reyn. vs. 954)
    • Die tonghe hinc hem uter mont = Zijn tong hing uit zijn bek (het gaat om een hond) (Ferg. vs. 184)
  • Een aantal voorzetsels regeren de datief: ute, bi, met, van, te zijn de voornaamste (denk aan de Duitse voorzetsels die gevolgd worden door de datief: aus, bei , mit, nach, seit, von, zu, gegenüber)
    • Mijn her Gawein nam bider hant / sinen geselle = Heer Gawein nam zijn gezel bij de hand (Ferg. vs. 21-22)
    • Canicken te velde belopen = Kan ik het (nl. het hert) op het open veld inhalen (Ferg. vs.45)
    • Mijn her Gawein, die wel geraect / was ende van hoefscheden volmaect = Heer Gawein die voortreffelijk en uiterst hoofs was (Ferg. vs. 65-66)

 

 

3.4 Genitief

 

  • Bezitsgenitief (bezit in ruime betekenis)
    • Hi scheen qualic eens rijcs mans sone = Hij zag er bezwaarlijk uit als de zoon van een rijk man (Ferg. vs. 306)
    • Eer si quamen tes papen scuere = Vooraleer ze bij de schuur van de pastoor kwamen (Reyn. vs. 1163)

 

  • Subjects- en objectsgenitieven (zijn verwant aan de bezitsgenitief). Bij een subjectsgenitief geeft de genitief aan wie of wat als handelende persoon bij iets is betrokken. bijv. Keyes sceren (de plagerijen (scherts) van Keye, Keye plaagt, Keye is hier handelend persoon). Bij een objectsgenitief geeft de genitief aan wie of wat de handeling ondergaat. Bijv. Hi swoer mijns heren doet (hij zwoer de dood van mijn heer, de heer zal worden gedood).

In elk van deze gevallen (zowel bezitsgenitief, objectsgenitief als subjectsgenitief) kan de genitiefconstructie worden vervangen door een voorzetselconstructie (met het voorzetsel van). De zoon van een rijk man, de scherts van Keye, de dood van de heer. Wanneer het voorzetsel van wordt gebruikt, treedt niet de genitief op, maar de datief: vb. die doet vanden here.

  • Genitief des (vaak gereduceerd tot –s in clisis) wordt in het modern Nederlands uitgedrukt door een voornaamwoordelijk bijwoord. Het optreden van deze genitief hangt nauw samen met het werkwoord.
    • Hadde hijs (hi des) rauwe ende toren = Hierover had hij spijt (Reyn. vs. 913)
    • In (ic ne) wils (wille des) niet ontbaren = Ik wil er niet vanaf zien (Ferg. vs. 386)
    • Hi hads (hadde des) spel = Hij had er plezier om (Ferg. vs. 502)

 

  • Genitiefobject bij werkwoorden. Sommige transitieve werkwoorden die dus een direct object bij zich krijgen vragen blijkbaar om een genitief. Het direct object staat dan in de genitief in plaats van de gebruikelijke accusatief. Het gaat vaak om werkwoorden die een gemoedsbeweging uitdrukken (bijv. blide sijn, verdrieten…), werkwoorden die het begrip zorgen voor of aandacht schenken aan uitdrukken (bijv. gome nemen (=waarnemen), plegen, sorgen, gedenken…), werkwoorden die afstand uitdrukken, de zogenaamde separatieve genitief (bijv. roven, quite sijn)
    • Dat ics vergheten niet ne mach = Zodat ik het niet kan vergeten(Reyn. vs. 2666)
    • Dien ic also wale jonne / Mijns scats ende miere trauwen = Aan wie ik mijn schat en mijn trouw onvoorwaardelijk gun /schenk (Reyn. vs. 2559-60)
    • Vrient, ic ans u wale = Vriend ik gun het u zeker (Ferg. vs. 244)

 

  • Partitieve genitieven (ook deze hangen samen met het werkwoord) drukken een deel van een groter geheel uit. Werkwoorden die iets te maken hebben met eten of drinken, krijgen vaak een partitieve genitief.
    • Ghine saghet nye verwoedde hoenden / Doen meer lachters dan men hem dede / Ysengrine ende Brunen mede = U zag nooit dolle honden meer schande berokkenen dan men met Ysengrijn en Bruun deed (Reyn. vs. 2833-35)

 

  • Maer hem liep des waters mere / Dan heme lief was in sine kele / Hi spranc ute; hi hads te vele = Er liep meer water dan hem lief was in zijn keel. Hij sprong uit het water, hij had te veel binnen gekregen (het gaat hier over een opgejaagd hert) (Ferg. vs. 198-200)

 

  • Bijwoordelijke bepalingen van tijd die een tijdstip of een herhaling aangeven
    • Datmen se sdages niet vinde daer = Opdat men ze overdag niet zou kunnen vinden (het gaat over konijnen die zich overdag in hun holen schuil houden) (DNB vs. 1871)

 

 

4. Het werkwoordelijk systeem

 

4.1 De verschillende modi 

 

De Middelnederlandse werkwoordsvormen kennen vier modi of wijzen: de infinitief of onbepaalde wijs, de indicatief of de aantonende wijs die wordt gebruikt voor mededelingen, de imperatief of gebiedende wijs die een gebod uitdrukt en de conjunctief of aanvoegende wijs die een mogelijkheid of een wens uitdrukt. De conjunctief is in het moderne Nederlands bijna volledig overgenomen door modale hulpwerkwoorden. In enkele versteende uitdrukkingen leeft de conjunctief wel voort: bijv. ‘Leve de koning’ of ‘Redde wie zich redden kan’. 

 

Hieronder wordt een overzichtstabel gegeven van de vervoegingen van zwakke en sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd (presens) indicatief en conjunctief, in de verleden tijd (preteritum) indicatief en conjunctief en in de gebiedende wijs (imperatief). 

 

Zwakke werkwoorden

 

presens ind.

presens conj.

preteritum ind.

preteritum conj.

Imperatief

1enk.

2enk.

3enk.

1mv.

2mv.

3mv.

 

lere

leers

leert

leren

leert

leren

lere

leers

lere

leren

leert

leren

leerde

leerdes

leerde

leerden

leerdet

leerden

leerde

leerdes

leerde

leerden

leerdet

leerden

enk. leer/lere

mv. leert/leret

 

Opmerking

  • De conjunctiefvorm is enkel zichtbaar in het presens 3de pers. enk., in alle andere gevallen is de vervoeging identiek aan deze van de indicatief. Dat betekent dat de context vaak uitsluitsel moet brengen (bij een vertaling moet je wel duidelijk kunnen maken of het gaat om een indicatief dan wel conjunctief).
  •  

Sterke werkwoorden

 

presens ind.

presens conj.

preteritum ind.

preteritum conj

Imperatief

1enk. 

2enk.

3enk.

1mv.

2mv.

3mv.

 

geve

geefs

geeft

geven

geeft

geven

geve

geefs

geve

geven

geeft

geven

gaf

gaefs

gaf

gaven

gaeft

gaven

gave

gaefs

gave

gaven

gaeft

gaven

enk. geef/geve

mv. geeft/gevet

 

 

Opmerking

  • Ook bij de sterke werkwoorden merk je dat de conjunctiefvorm haast nooit zichtbaar is door middel van de uitgang, en dat ook hier weer de interpretatie van groot belang is voor een goede lezing (en vertaling) van de tekst.

 

  • Enkele voorbeelden om het gebruik van de conjunctief te illustreren
    • Vrient”, seit hi, “dat di God al leet / Moete verden” = Vriend, zei hij, dat God je moge behoeden voor pijn (Ferg. vs. 334-335)
    • Quamic zonder scaec te hove / Ic worde gheworpen buten love = Als ik zonder schaakspel aan het hof zou komen, dan zou ik alle eer verliezen (Wal. vs. 277-278)
    • Dat ic prisede hare lede, / Sonderlinghe haer scoenhede, / Dats een dinc dat niet en dochte = Dat ik haar lichaam zou prijzen en in het bijzonder haar schoonheid, dat is iets dat niet zou deugen (Beatr. vs. 23-25)

 

  • De klinkerwisselingen bij de sterke werkwoorden zijn niet altijd dezelfde als in het modern Nederlands. Enkele voorbeelden: lachen loech, ladenloet. Sommige werkwoorden kennen we helemaal niet meer: bijv. dorrendorste (durven), roekenrochte (geven om). Wanneer dergelijke werkwoorden in een tekst staan, gaat het meestal om vervoegde vormen die niet in het woordenboek voorkomen als lemma. Enkel de infinitiefvorm is als lemma opgenomen. Daarom volgt hier een overzichtje van de verschillende klassen van de sterke werkwoorden. Hieruit wordt duidelijk welke klinkerwisselingen kunnen optreden en kan de infinitief worden gereconstrueerd. 

 

Klasse

Infinitief

Preteritum enk.

Preteritum mv.

Voltooid deelw.

1

2

 

3

 

4

5

6

7

gripen

sluten

bieden

binden

werden

stelen

geven

varen

vallen

heten

gaen/gangen

greep

sloet/sloot/sloit

boet/boot/boit

bant

wart

stal

gaf

voer

viel

hiet

ginc

grepen

sloten

boden

bonden

worden

stolen

gaven

voeren

vielen

hieten

gingen

gegrepen

gesloten

geboden

gebonden

geworden

gestolen

gegeven

gevaren

gevallen

geheten

gegangen

 

Opmerking

 

  • Bijzonder verwarrend voor ons is het werkwoord worden. In het Middelnederlands is de infinitief werden en de meervoudsvorm van het preteritum worden, net andersom als in het moderne Nederlands dus. Maar naast de infinitief werden komt ook al worden voor en naast de enk. preteritumvorm wart ook al wert (want de taalevolutie naar de huidige vormen is in volle gang). Dus ook hier moet de context uitsluitsel geven.

 

  • Sommige werkwoorden die in het Middelnederlands een sterke vervoeging kenden, verloren hun klinkerwisseling en zijn overgegaan naar de groep van de zwakke werkwoorden. Lachen is daar een voorbeeld van, maar ook scheiden (dat behoorde oorspronkelijk tot klasse 7), laden (klasse 6) of krijsen (klasse 1)

 

  • Nog enkele speciale gevallen die voor verwarring kunnen zorgen 
    • Dorren (durven) – dorstegedorren/gedorst
      • (ic dar, du dorres, hi dar, wi dorren, ghi dort, si dorren)
    • Dorven (behoeven) – dorste – (niet bekend)
      • (ic darf, du dorfs, hi darf, wi dorven, ghi dorvet, si dorven)
    • Onnen (gunnen) – onstegeonnen 
      • (ic an, du ons, hi an, wi onnen, ghi ont, si onnen)
    • Dogen (waarde hebben, deugen) – dochtegedogen
      • (ic dooch, du doochs, hi dooch, wi dogen, ghi doget, si dogen)

 

 

4.2 De onregelmatige werkwoorden sijn en hebben

 

sijn

presens ind.

presens conj.

preteritum ind.

preteritum conj.

ic

du

hi/si

wi

ghi

si

ben/bem

best/bist

es/is

sijn

sijt

sijn

si

sijs

si

sijn

sijt

sijn

was

waers

was

waren

waert

waren

waere

waers

waere

waren

waert

waren

 

 

hebben

Presens ind.

Presens conj.

Preteritum ind.

Preteritum conj.

ic

du

hi/si

wi

ghi

si

hebbe

hebbes/heefs

hevet/heeft

hebben

hebbet/hebt

hebben

hebbe

hebbes/heefs

hevet/hevet

hebben

hebbet/hebt

hebben

hadde/had

haddes

hadde/had

hadden

haddet

hadden

hadde

haddes

hadde

hadden

haddet

hadden

 

 

5. Negatie / het gebruik van ‘en’ 

 

5.1 Van enkelvoudig naar tweeledig en terug naar enkelvoudig

 

Het Middelnederlands kent een tweeledig negatiesysteem dat bestaat uit een negatiepartikel en/ne dat altijd vlak voor de persoonsvorm staat en een negatief bijwoord niet/noit/nemmee… dat geen vaste plaats heeft in de zin. Die vaste positie van het negatiepartikel kan helpen bij het vertalen. Wanneer een -en niet vlak voor de pv staat, kan het alvast niet gaan om een negatiepartikel. Let op: en functioneert in het Middelnederlands niet als voegwoord. Het nevenschikkende voegwoord is ende (en dit wordt normaal gezien ook niet gereduceerd in clisissen).

Voorbeelden van die tweeledige negatie zijn in overvloed te vinden:

  • Alse die knape die wapine sach / En sach hi nie so bliden dach = Toen de knaap de wapens zag, was het de beste dag van zijn leven (letterlijk: zag hij nooit zo’n blijde dag) (Ferg. vs. 449-50)

 

  • In (Ic + en) hebbe daer an niet ghelogen = Ik heb daarover niet gelogen (Reyn. vs. 205)

 

  • Ghine gaeft hem no goet no quaet, / Sonder alleen eenen pladijsen graet = Je gaf hem helemaal niets, behalve de graat van een pladijs (Reyn. vs. 213-14). De tweeledige ontkenning bestaat hier uit ne voor de pv, gevolgd door no + no (noch …noch), vergelijk met het modern Nederlands waar in één zin ook verschillende keren noch kan voorkomen zonder dat het geheel onlogisch wordt.

 

Onlogische ontkenningen komen nochtans ook voor, dan spreekt men over een dubbele negatie. Hier wordt niet hetzelfde mee bedoeld als met een tweeledige negatie. In een dubbele negatie staat er minstens een ontkennend woord te veel zodat het lijkt alsof de ontkenning dus eigenlijk wordt opgeheven (maar dat is niet zo). 

  • Ghine saghet noint droever / Geen dier no gheenen man = U zag nooit een droever dier of man (Reyn. vs. 872-3). Als in de vertaling alle negatie-elementen behouden worden, ontstaat er een vreemde zin: u zag nooit geen droever dier noch geen (droever) man. Vergelijk met moderne streektaal: hij komt nooit niet meer.

 

De tweeledige negatie komt het meeste voor in het Middelnederlands, maar het is niet de enige manier om ontkennende zinnen te maken. Dit heeft weer alles met taalontwikkeling te maken. In het Oudnederlands was een eenledig systeem met enkel het preverbale negatie-element en/ne de algemene regel. Dat oude systeem komt ook nog voor in het Middelnederlands maar gaandeweg is een ontkennend bijwoord dat negatie-element gaan versterken totdat het tweeledige systeem de nieuwe norm is geworden. Voorbeelden van het doorlevende oude systeem komen vaak voor in korte antwoordzinnen; bij de werkwoorden weten, roeken (acht slaan op, geven om), mogen en willen treft men ook vaak een enkelvoudige negatie aan.

 

  • Ende reet in een groet foreest. / Hine wiste welc hi varen soude = En (hij) reed in een groot woud. Hij wist niet welke richting hij uit moest (Ferg. vs. 512-513)

 

Naast deze enkelvoudige negatie ‘oud systeem’, treft men in het Middelnederlands ook al zinnen aan waar alleen een negatief bijwoord wordt gebruikt om negatie uit te drukken. De taalevolutie verliep als volgt: enkelvoudige negatie met een preverbaal negatie-element tweeledige negatie waarbij het preverbale negatiepartikel versterkt wordt door een negatief bijwoord preverbale element valt weg en enkel het negatief bijwoord blijft over (situatie van het Nieuwnederlands). En ook van de enkelvoudige negatie ‘nieuw systeem’ zijn volop voorbeelden te vinden.

 

  • Weetti (weet ghi) niet dat muse smaken / Bet dan enich venisoen? = Weet u niet dat muizen beter smaken dan om het even welk wild? (Reyn. vs. 1135-36)

 

  • Mine herberge ontseggic u niet = Mijn gastvrijheid wil ik u niet ontzeggen (Ferg. vs. 839)

 

Dit alles betekent dat er drie verschillende manieren bestaan om in het Middelnederlands een ontkennende zin te maken. Daarnaast komt het negatiepartikel en/ne ook voor in samengestelde zinnen  In deze gevallen gaat het echter niet om een ontkenning, het komt er dus op aan om ze goed te leren herkennen.

 

 

5.2 Enkelvoudig negatiepartikel in samengestelde zinnen

 

Samengestelde zinnen die in de hoofdzin een normale tweeledige ontkenning vertonen, krijgen in de nazin (bijzin) vaak nog een eenledig negatiepartikel en/ne. Door dit negatiepartikel wordt een afhankelijkheidsrelatie van de bijzin ten opzichte van de hoofdzin uitgedrukt, maar het gaat hier NIET om een ontkenning. Er zijn drie types van afhankelijkheidsrelatie te onderscheiden die elk om een eigen manier van vertalen vragen.

 

 

5.2.1 Voorwaardelijke bijzin

 

Bij dit type drukt de bijzin een voorwaarde uit voor het al dan niet vervullen van de hoofdzin. Vertaling kan door middel van tenzij (positief vertalen) of door middel van als niet (negatief vertalen). Enkele voorbeelden om dit te verduidelijken:

  • Dit dier ne mach niet lange leuen / Sijn start ne si den watre beneuen = Dit dier kan niet lang leven, tenzij zijn staart in de buurt van water is of Dit dier kan niet lang leven als zijn staart niet in de buurt van water is (het gaat over de bever) (DNB vs. 1459-60)
  • Niemen en mach riddere touwen / Hine si ridder = Niemand kan een ander tot ridder slaan als die niet zelf al ridder is (Ferg. vs. 928-29)

 

 

 

5.2.2 Balansschikking

 

Hier wordt de relatie tussen hoofdzin en bijzin door een of-constructie uitgedrukt, in het Nieuwnederlands is dit een balansschikking. Zowel hoofd- als nazin krijgen hoofdzinvolgorde (toch in het modern Nederlands)

  • Het nes so onwerde creature / Sones tereger sake goet = Er is geen zo onooglijk schepsel, of het is wel ergens goed voor (DNB vs. 85-91)

 

  • Ic wane daer niemen ne was / So arem no van so crancken maghen, / Hine gherreedde hem up een claghen = Ik meen dat daar niemand was, noch zo arm of van geringe afkomst, of hij bereidde zich voor op een klacht (Reyn. vs. 1756-58)

 

 

5.2.3 De rest

 

In de laatste categorie kan de nazin meestal worden ingeleid met om te of met maar:

  • Maer emmer en lietsi achter niet, / - Hadsi rouwe oft verdriet, / Sine las alle daghe met trouwen = Maar nooit liet ze na – ook als ze verdriet had – om elke dag getrouw te bidden (Beatr. vs. 467-469)

 

  • Alse mijn her Gawein heft verstaen / Dat Ferguut niet en wille achter gaen, / Hine sal proeven die avonture = Toen heer Gawein begreep dat Ferguut niet wilde nalaten om op avontuur te trekken… (Ferg; vs. 1057-59)

 

 

5.3 En als persoonlijk voornaamwoord

 

In het begin van dit hoofdstuk werd erop gewezen dat het negatiepartikel en/ne niet verward kan worden met het nevenschikkende voegwoord dat in het Middelnederlands steeds als ende wordt geschreven. Verwarring is echter mogelijk met bepaalde vormen van het persoonlijke voornaamwoord. Bepaalde clisisvarianten van het persoonlijke voornaamwoord hi (man. enk.) en si (alle geslachten mv.) worden geschreven als -en of -ne. Een goede zinsontleding is dan nodig om de juiste betekenis te achterhalen. De positie van en/ne kan helpen bij de interpretatie. Als deze combinatie niet vlak voor de pv staat, kan het niet gaan om een negatiepartikel. De kans is groot dat het dan wel om een vorm van een persoonlijk voornaamwoord gaat (of misschien ook wel om de uitgang van een infinitief als het achter een werkwoord hangt). Let op: als en/ne vlak voor de pv staat, hoeft het niet noodzakelijk om een negatiepartikel te gaan: ook een persoonlijk voornaamwoord kan op die positie voorkomen…

 

  • Ic wane, sine hadden nemmermee / Ghevaen, si hadden verloren = Ik meen dat ze hem (=hert) nooit te pakken hadden gekregen. Ze hadden verloren (of: ze hadden hem (=hert) verloren) (Ferg. vs. 164-165).

Sine= si + ne (negatiepartikel in tweeledige negatie met nemmermee)

Hadden: hadden +hem( en = clisisvorm van mannelijk pers. vnw hi in acc. direct object). In de tweede hadden is een direct object niet echt noodzakelijk maar het is wel mogelijk).

  • Doe spranc in een marasch te handen / Die hert ende die hont metten tanden / dwanckene ende maecten moede = Toen sprong het hert in een moeras en de hond bedwong hem met zijn tanden en maakte het moe (Ferg. vs. 191-193)

Dwanckene = dwanck (dwang) + hem (ene = clisisvorm van mannelijk pers. vnw hi in acc. direct object)

Maecten = maecte + hem (en = clisisvorm van mannelijk pers. vnw hi in acc. direct object)

 

 

6. Beschikbare woordenboeken en grammatica’s

 

 

Hogenhout-Mulder, M. (1983). Cursus Middelnederlands. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1983. Beschikbaar via de DBNL.

 

Mooijaart, M. en M. Van der Wal (2008). Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw. Cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands. Nijmegen, Vantilt, 2008. Aanwezig in de faculteitsbibliotheek.

 

Mooijaart, M. en M. Van der Wal (2011). Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw. Cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands. Nijmegen, Vantilt, 2011. Licht aangepaste druk, maar de versie van 2008 is zeker ook bruikbaar. Aanwezig in de faculteitsbibliotheek.

 

Verdam, J. (1981). Middelnederlandsch handwoordenboek bewerkt door J. Verdam. Onveranderde herdruk en van het woord sterne af opnieuw bewerkt door C..H. Ebbinge Wubben. Den Haag, Martinus Nijhoff, 1981. Aanwezig in de faculteitsbibliotheek. Bevat alle lemma’s van de 11-delige versie, maar dan zonder voorbeeldzinnen.

 

Verwijs, E. en J. Verdam (1885-1952). Middelnederlandsch Woordenboek. (11 delen). 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1885-1952. Beschikbaar in de faculteitsbibliotheek én gratis online: http://gtb.inl.nl